Een handleiding voor leesouders en vrijwilligers
Op school heeft de leerling woorden leren lezen met drie klanken zoals p oe s, poes. Maar zo hebben ze onvoldoende lezen geleerd. Het was wellicht te moeilijk om drie klanken te onthouden zodat ze radend gingen lezen. Of ze leerden het spellend of verklankend lezen niet af zodat het lezen niet sneller ging verlopen. Een woord met drie klanken is te veel voor hen en daarom bevatten de eerste zes leesdelen van Toch Nog Leren lezen (TNL) alleen verhaaltjes met woorden van twee klanken zoals aa p en ui l. Die woorden van twee klanken MOET de leerling niet vooraf verklankend leren lezen: niet aa-p, aap maar aaaap zonder het woord te herhalen. Zo leren kinderen het spellend lezen af. Dat in één keer lezen lukt niet goed bij woorden van drie klanken, dan lezen ze puoes, poes. Dan is het woord toch nog vooraf spellend of verklankend gelezen. Daarom richt leesdeel 1 zich op het in één keer leren lezen van woorden met twee klanken. Maar ook voor het afleren van te radend lezen kan het lezen van verhaaltjes met woorden van twee klanken een oplossing zijn. Woorden met twee klanken zijn namelijk niet alleen de kortste, maar ook de meest verwisselbare woorden. In leesdeel 1 komen al verwisselbare woorden voor zoals een en aan en eet en aat. De leerling leert dus op elke letter te letten waardoor hij nauwkeurig leert lezen. Dat is wel eens lastig voor de leerling. De woorden zijn echter zo aangeboden en in zo’n volgorde dat het leren lezen van die woorden haalbaar blijft en succeservaring geeft. In de moeite die hij voor het lezen moet doen voltrekt zich het toch nog leren lezen. Deze moeite loont nog eens extra. Als de leerling tweeklankige woorden zoals die, uit en de vlot leest, kunnen woorden als dief, eruit en rende gemakkelijker worden gelezen.
Er zijn echter niet veel woorden van twee klanken die bovendien in groepjes van steeds moeilijker woorden opklimmen in de eerste zes leesdelen. De verhaaltjes zijn weliswaar acceptabel maar beperkt Nederlands omdat woorden zoals het en van gemist worden. Als u dat hindert, laat het dan nooit aan de leerling merken. Theoretisch is dit beperkt Nederlands voor het leren lezen een voordeel: de leerling kan moeilijker raden op grond van de zinsgramatica.
Als de leerling eenmaal de teksten van de eerste zes leesdelen kan lezen betekent dit vrijwel altijd dat hij ook teksten met langere woorden nauwkeurig kan leren lezen met TNL en wat sneller.
Er zijn nog twee belangrijke punten die u moet weten. Ten eerste moet u nooit de alfabetische spelling van klanken gebruiken maar de klank zoals je hem hoort. Dus niet pee of tee maar p en t met zo min mogelijk een u klank erachter. Dat is echter niet te vermijden. Oefen er daarom mee om zo dicht mogelijk te komen bij de ideale uitspraak.
En ten tweede moet u bij een fout gelezen woord dat niet direct willen verbeteren, de leerling moet dat zoveel mogelijk zelf doen. Als de leerling een fout leest maar hij weet dat, geef hem dan 5 seconden de tijd om het woord te verbeteren. Als de leerling een fout leest maar hij weet dat niet, wacht dan tot het einde van de zin en vraag hem dan om de zin nog eens te lezen. Blijft hij een woord fout lezen, geef hem dan een hint. U kunt hem bijvoorbeeld vragen naar de eerste letter of om het woord ‘slepend’ te lezen. (Met uitzondering van het laatste komt deze benadering uit de Wacht-Hint-Prijs methode voor TNL, waarvoor een cursus is opgenomen in de handleiding.) De bedoeling is dat de leerling in één keer het hele woord verklankt zonder dat hij het daarna hoeft te herhalen. U kunt dat eventueel ook de leerling leren. De leerling verklankt dan in één keer het woord zonder het daarna te herhalen. Lukt het desondanks niet dan doet u de bladzijde over bij twee of meer niet zelfstandig of na een hint niet verbeterde fouten.
U kunt ook fouten voorkomen. Het is soms moeilijk voor de leerling om fee en eef niet te verwisselen. U kunt dan met de cursor de eerste letter(s) aanwijzen zodat hij zich extra concentreert op het begin van een woord.
Uw begeleider heeft een map samengesteld voor leesdeel 1 met werk- en toets bladen, overzichtsbladen waarmee de gang door de methode kan worden vast gelegd en een communicatie blad. Hij neemt de toetsen af en bepaalt naar aanleiding daarvan of er andere accenten in de remediering moeten worden gelegd. Voor de communicatie met uw begeleider en de leerkracht zal hij u een communicatie blad geven. Daarop vult u kort in welke bladzijden u heeft behandeld en hoe het lezen verliep, zoals bepaalde fouten die de leerling maakte te noteren.
Dit leesdeel is de basis van alle volgende leesdelen en dus heel belangrijk. Vóór een les neemt u de instructies door die naast de leerlingbladzijden staan zodat u deze kunt weer geven in eigen woorden. De vorige paragrafen en deze willen u daarbij helpen.
Het doel van leesdeel 1a is het zonder verklanken of spellen lezen van 6 woorden die met aa beginnen en de letters die daarbij horen. Het begint met een verhaaltje om de betekenis van die woorden weer te geven waarbij u extra uitleg kunt geven. Daarna wordt een notatie geleerd voor het vooraf verklankend lezen, maar dat moet u alleen zelf doen en niet door de leerling. Die notatie is nodig om het vooraf verklankend lezen van die woorden juist af te leren zoals op de pagina’s 1.17, 1.19 en 1.21. Op de bladzijden 1.16, 1.18 en 1.20 komen verticale lijnen voor tussen de eerste klank en de tweede die niet door de woorden heen lopen en een soort ‘blok’ vormen. Die bladzijden komen in de delen 1 en 2 vaker voor. De instructies voor de leerling op deze ‘lijnenbladzijde’ is per blok steeds dezelfde: ten eerste, lees de woorden achter de plaatjes. Ten tweede lees de letters of klanken voor de lijn, en ten derde: lees de letters of klanken achter de lijn. Die klanken kunnen hetzelfde of anders zijn, vóór of na de lijn. Soms komen er dezelfde woorden in voor. Aan de letters voor en achter de lijn, zo kunt u zeggen, zie je dan niet dat het andere woorden zijn. Op deze manier worden de letters en klanken geleerd als deel van woorden zodat die in één keer kunnen worden gelezen. We noemen die ‘lijnenbladzijden’. De instructie voor deze ‘lijnenbladzijden’ hoeft u dus maar één keer te leren. Na pagina 1.21 komen leesbladzijden. Daar komen plaatjes in de zinnen voor zoals ook in andere zinnen in de leesdelen 1 en 2. Accepteer de naam die de leerling geeft maar corrigeer die zo nodig of benoem het plaatje voor hem. Bij het benoemen van plaatjes mag u de leerling altijd helpen. Een moeilijke benoeming is ‘de halm’ waar de aar aan zit. ‘Steel’ is dan beter.
U volgt bij TNL-Extra de uitgebreide versie van TNL. De verkorte versie staat alleen in de boekjes. De toetsen na de verkorte versie worden afgenomen door uw begeleider. orthopedagoog of remedial teacher die u op tijd waarschuwt. Zijn die onvoldoende, dan wordt de verkorte versie afgenomen door uw begeleider. Zij beschikken over de ‘grote handleiding’ waarin ook adviezen staan bij bepaalde problemen die bij de toetsing, en vaak al door u, zijn gesignaleerd.
Zie verder de instructies per pagina.
Het doel van leesdeel 1b is drie woorden met een ee vooraan lezen, zonder vooraf verklanken en/of radend lezen. De lijnbladzijden worden net zo gelezen als in 1a.
Zie verder de instructies per pagina.
De eerste bladzijde is een lijnenbladzijde. Deze is extra belangrijk omdat drie nieuwe woorden en drie nieuwe letters worden geleerd. Herhaal die zo nodig.
Zie verder de instructies per pagina.
In dit leesdeel wordt een groep nieuwe woorden geleerd, namelijk woorden die op ee eindigen zoals zee en nee. Hier moet voorkomen worden dat woorden omgekeerd worden gelezen, vooral die van fee/eef of eef/fee. Doe zo nodig extra oefeningen met vragen naar de eerste letter of de beginklank. Maar als het lukt is een belangrijke stap genomen in het lezen.